Het programma ‘Investigation à La Une – PEB la Performance Embarrassante des Bâtiments’ deed heel wat stof opwaaien nadat het op 8 februari door de RTBF werd uitgezonden. De getuigenissen in die reportage doen twijfel rijzen over de betrouwbaarheid van het EPB-certificaat bij de beoordeling van de energieprestaties van gebouwen.
Hoe komt het dat zoveel mensen voor wie de energieprestatie van een woning voorheen onbelangrijk was, zich plots zorgen maken over dit gebrek aan betrouwbaarheid? Aangezien de indexering van de huurprijzen niet meer is toegestaan voor eigendommen van categorie F of G en beperkt is tot 50% voor categorie E, is het Nationaal eigenaars- en Mede-eigenaarsSyndicaat een ware kruistocht gestart tegen het EPB-certificaat, waarbij het zelfs overweegt beroep aan te tekenen bij het Grondwettelijk Hof om de bevriezing van de indexering ongedaan te maken.
Voor veel mensen die niet met het onderwerp vertrouwd zijn, is de EPB een kwestie van kleuren, zoals het energielabel op een huishoudelijk apparaat of de Nutri-score op een voedingsproduct. De begrippen ‘primaire energie’ of ‘verbruik in kWh/m²/jaar’ zijn in hun ogen volledig abstracte begrippen die losstaan van de werkelijkheid. De uiteenlopende resultaten die voor identieke eigendommen op verschillende geografische locaties, op verschillende tijdstippen of door verschillende EPB-certificeerders worden verkregen, komen het vertrouwen van eigenaars in het hun verstrekte EPB-certificaat niet ten goede.
Het klopt dat professionals in de bouwsector die sinds 2008 geconfronteerd worden met de berekening van de energieprestaties van gebouwen, in Brussel net als in de andere twee gewesten dagelijks worden geconfronteerd met de zwakke punten van de software. Of zij nu EPB-adviseur, architect, of sinds kort EPB-certificeerder zijn: zelfs de meest plichtsbewusten onder hen hebben een modus operandi moeten vinden die hen in staat stelt de energieprestaties van de aan hen voorgelegde gebouwen realistisch te beoordelen.
Hoe valt het te verklaren dat tussen drie gemeenten die op een steenworp van elkaar liggen (Ukkel, Sint-Genesius-Rode en Waterloo) en waarvan de bouwtypologie en het klimaat niet fundamenteel verschillen, de EPB-procedures worden geregeld door drie verschillende reglementeringen, die elk drie verschillende actoren aanwijzen? De EPB wordt achtereenvolgens behandeld door controleurs, adviseurs en certificeerders, waarbij elk van die actoren in het bezit moet zijn van een erkenning in de drie gewesten. Negen professionals voor hetzelfde onderwerp. Dat is moeilijk te vatten in een Europese ruimte waar een architect die zijn diploma behaalde in België zijn beroep kan uitoefenen in de drie gewesten en zelfs in de rest van Europa.
De discrepantie tussen de reglementeringen, het verschil in de EPB-index voor een identiek pand en de uiteenlopende berekeningsmethoden tussen de drie gewesten zijn sinds de invoering van de EPB-reglementering een echte kopzorg voor professionals in de bouwsector.
De verschillen in de resultaten tussen de EPB-software die wordt gebruikt voor bouw/renovatiewerkzaamheden en de voor certificatie gebruikte software zijn ook een misstand die moeilijk te verklaren valt. En toch zijn die beoordelingsinstrumenten essentieel voor professionals die de energieprestaties van gebouwen moeten ontwerpen, beoordelen of certificeren.
Het zonder meer afwijzen van de EPB en de reglementeringen die deze als beoordelingsinstrument gebruiken, kan niet de juiste houding zijn in de context van de huidige energiekosten en het energietekort dat in ons land dreigt. De Brusselse architecten verkiezen een constructievere houding, zodat de berekeningsmethoden, het ontwerp van energierenovaties en de beoordeling van de kosten ervan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in staat stellen de door Europa vastgestelde doelstellingen te bereiken.
Ter herinnering: het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft zich verbonden tot de Renolution-strategie om te voldoen aan de Europese richtlijnen en tegen 2050 koolstofneutraal te zijn. De 200.000 gebouwen en 600.000 woningen in het Gewest moeten tegen die tijd een gemiddeld primair energieverbruik van 100 kWh/m² per jaar (C+ in Brussel) hebben bereikt. Ook die waarde of dat label is een mysterie voor de gemiddelde persoon en voor heel wat bouwprofessionals. Voor niet-residentiële gebouwen moet worden gestreefd naar energieneutraliteit op het gebied van verwarming, warm water, koeling en verlichting. Een nog wat vager begrip.
In Brussel moet in 2026 nieuwe software ter beschikking worden gesteld van EPB-professionals, ten eerste om de 300.000 nog te certificeren woningen te beoordelen en anderzijds om de verbeteringen die in de loop der jaren zijn aangebracht aan het gehele gebouwenbestand van het Gewest te beoordelen. Om op zeer korte tijd zoveel gebouwen te kunnen beoordelen, moet de software eenvoudig zijn. Dat betekent dat het slechts een vereenvoudigd en onvolledig beeld zal geven van de werkelijke prestaties van de gecertificeerde gebouwen. Er bestaan al veel uitgebreidere berekenings- en simulatie-instrumenten, maar het gebruik daarvan is niet toepasbaar op de schaal van het aantal woningen dat moet worden geanalyseerd. Wij hopen allen dat het nieuwe EPB-instrument eenvoudig en realistisch zal zijn en vooral dat het zal worden gebruikt door plichtsbewuste en competente professionals.
Maar zouden we, afgezien van de software, die steeds een onvolmaakt instrument zal blijven, ons niet allemaal moeten inspannen om ons de te bereiken resultaten en de middelen om die te behalen concreet voor te stellen? Het uiteindelijke doel is niet om een kleur te geven aan een gebouw of een woning, maar om het primaire energieverbruik van de Brusselse gebouwen zoveel mogelijk te doen dalen, en voldoende om tegen 2050 koolstofneutraal te zijn.
Laten we niet vergeten dat de Brusselse context bijzonder is omdat ons Gewest, in tegenstelling tot de andere twee gewesten, uitsluitend uit stedelijk gebied bestaat. Dat heeft talrijke gevolgen:
- Oude gebouwen (66% van vóór 1945) en daarom slecht geïsoleerd (46% in klasse F of G). De andere gewesten hebben ook stedelijke gebieden, maar daar staan meer nieuwe verstedelijkte en bebouwde gebieden buiten steden tegenover;
- In Brussel bewoont slechts 39% van de eigenaars hun eigendom, tegenover een Belgisch gemiddelde van 66%. Net als in andere Belgische steden is 60% van de inwoners in Brussel huurder. Zij beschikken dus over zeer beperkte middelen om de energieprestaties van de woningen waarin zij leven te verbeteren;
- Zoals in alle steden bevindt 50% van de woningen zich in gebouwen met meerdere wooneenheden, waardoor onvermijdelijk de vraag rijst naar het beheer van renovatiewerkzaamheden bij mede-eigendom;
- De concentratie van gebouwen met een hoge erfgoedwaarde is hoger dan in andere gewesten waar zowel oude stedelijke gebieden als recente voorstedelijke gebieden aanwezig zijn;
- De Brusselse stedenbouwkundige reglementering en de procedure voor het verlenen van vergunningen zijn ingewikkelder dan in de andere gewesten, en de inhoud van de nieuwe GSV die begin dit jaar 2023 aan een openbaar onderzoek werd onderworpen, voorspelt weinig positieve ontwikkelingen op dat gebied.
- Door de concentratie van gebouwen is de mogelijkheid om materialen te produceren en afval te verwerken op Brusselse bodem uitermate beperkt, wat duidelijk aantoont dat de circulaire benadering zo ver mogelijk moet worden voortgezet.
Op basis van die enkele overwegingen, en er zijn er nog veel meer te noemen, zal de doelstelling van koolstofneutraliteit in 2050 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waarschijnlijk moeilijker te verwezenlijken zijn dan elders.
Zullen we dat wel bereiken door wetgevingsprocessen te blokkeren? Dat is onwaarschijnlijk. In ieder geval hebben architecten, via het verenigingsleven, bij het AriB maar ook bij de UPA, besloten deel te nemen aan de werkzaamheden van de Alliantie Renolution om de ervaring in te brengen die onze beroepsgroep gedurende tientallen jaren heeft opgedaan op het gebied van de energierenovatie van gebouwen.
Het energieverbruik voor verwarming hangt af van isolatie van de gebouwschil, luchtdichtheid, compactheid enz. Architecten kunnen helpen bij de ontwikkeling van noodzakelijke technische oplossingen. Wie is beter geplaatst om een nieuwe architecturale taal voor te stellen zodat onze stad niet wordt bedekt met bepleistering op polystyreen? Het hangt ook af van de uitvoering van steeds efficiëntere technische installaties, waarvan we de principes kennen, maar waarvan we de werking nog beter onder de knie moeten krijgen.
Bij het primaire energieverbruik wordt rekening gehouden met de oververhitting naast het verbruik van de technische installaties. Ook daar moeten wij architecturale oplossingen vinden die esthetiek en technologie combineren om aan die behoeften te voldoen.
Het EPB-instrument is niet meer dan een complexe console waarbij elke schuifregelaar toelaat de energieprestatie van elk onderdeel van een gebouw al dan niet te verhogen, om een theoretisch resultaat te bereiken. Als architecten moeten wij in staat zijn die veelheid aan abstracte getallen te materialiseren, en de technische gevolgen en de kosten ervan te evalueren. Daarom is onze deelname aan de Alliantie Renolution zo belangrijk.
Afgezien van die overwegingen zullen op de schaal van de 600.000 woningen in kwestie het meest perfecte EPB-instrument, het meest geschikte architecturale ontwerp en de meest zorgvuldige uitvoering ongetwijfeld leiden tot een duizelingwekkende besteding van energie, materialen, kapitaal en afval. Weinig mensen zijn momenteel voorbereid op een dergelijke onderneming. Zonder een echte mentaliteitsverandering zullen zelfs de strengste wettelijke beperkingen niet volstaan om tegen 2050 energieneutraliteit te bereiken. We moeten manieren vinden om de 60% eigenaars-verhuurders ervan te overtuigen dat de energierenovatie van hun eigendom een absolute noodzaak is voor het Gewest en zelfs, als we durven dromen, hen ertoe aan te zetten deel te nemen aan dit ambitieuze project.
Laten we nog een stap verder gaan. Door onze manier van leven en onze manier van wonen aan te passen (velen doen dat al onder druk van de energiekosten), kunnen we de uitvoering van dure werken en installaties beperken dankzij zuinigheid die bijvoorbeeld geïnspireerd is door de ‘SlowHeat’-trend. De gemiddelde oppervlakte per inwoner in België bedraagt 35 m², hetzij ongeveer 100 m³, terwijl het lichaamsoppervlak van de meest corpulenten onder ons niet meer dan 0,1 m³ bedraagt. Heeft het, gezien de verhouding van 1:1000, echt zin om alles in te zetten op het isoleren van de woningschil? Het verbruik van primaire energie en van verwarmingsenergie hangt af van de omgevingstemperatuur binnenin de woningen. Een subtiel evenwicht tussen het isoleren van ons lichaam, de gerichte inrichting van gebouwen die ons werkelijk thermisch comfort bieden en de algemene isolatie van de woningschil zou de middelen om neutraliteit te bereiken kunnen beperken. Het zal uiteraard ook nodig zijn de juiste huurovereenkomst te vinden om te voorkomen dat eigenaars die hun eigendom niet bewonen worden ontheven van hun verantwoordelijkheid en de volledige last van de inspanning op de schouders van de huurders terechtkom, die zich soms al in een kwetsbare situatie bevinden.
Aan uitdagingen geen gebrek. Voor de Renolution-strategie zullen alle professionals uit de bouw- en vastgoedsector middelen moeten vinden om de ambities van het Gewest waar te maken.
Auteur: Erwin Spitzer: architect en EPB-adviseur, actieve deelnemer aan de Alliantie Renolution, AriB-bestuurder en vicevoorzitter UPA-BUA.
Lees ook: Glas: essentieel in elk bouwproject; Momentstijve verbindingen in houtbouw; ‘Tussenliggende’ infrastructuren en de rol van placemaking in de circulaire transitie; Wat brengt de toekomst voor duurzaam bouwen?